Clothes Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the slippers	de pantoffels
	the suit	het pak
	the trousers	de broek
	trouser pocket	broekzak
	the clothes	de kleren
	the apron	de schort
	his collar	zijn kraag
	wedding dress	trouwjurk
	the robe	het gewaad
	shorts	korte broek
	his old robe	zijn oude gewaad
	a black robe	een zwart gewaad
	a new robe	een nieuw gewaad
	his bottle green suit	zijn flesgroene pak
	pinstripe suit	krijtstreep pak
	the jeans	de spijkerbroek
	the shorts	de korte broek
	I have fifty euros in my pocket.	Ik heb vijftig euro in mijn zak.
	His suit has a pinstripe.	Zijn pak heeft een krijtstreep.
	Yanni never bought expensive clothes.	Yanni kocht nooit dure kleren.