Clothes 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the clothing	de kleding
	a new dress	een nieuwe jurk
	clothes shop	kledingwinkel
	Tom has less clothes than Mary.	Tom heeft minder kleding dan Mary.
	the bag	de zak
	backpack	rugzak
	sleeping bag	slaapzak
	Can I have a bag?	Mag ik een zak?
	the turban	de tulband
	clothing style	kledingstijl
	She was wearing a turban.	Ze droeg een tulband.
	Sami wears a turban.	Sami draagt een tulband.
	No one wears jewellery anymore.	Niemand draagt nog sieraden.
	I’ve never bought jewellery.	Ik heb nooit sieraden gekocht.