"city" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	city	stad
	the city	de stad
	a city	een stad
	in town	in de stad
	city hall	stadhuis
	I live in town.	Ik woon in de stad.
	I don’t like to live in the city.	Ik woon niet graag in de stad.
	the largest city	de grootste stad
	Tom lives in the heart of the city.	Tom woont in het hart van de stad.
	I would just go to town.	Ik zou gewoon naar de stad gaan.
	city center	stadscentrum
	Do you like the city?	Bevalt de stad u?
	London is a big city.	Londen is een grote stad.
	Tom and Mary live in the same city.	Tom en Mary wonen in dezelfde stad.
	city gate	stadspoort
	He destroyed the city.	Hij verwoestte de stad.
	London is an English city.	Londen is een Engelse stad.
	The city has an illustrious history.	De stad heeft een roemruchte geschiedenis.
	Redesigns of the city began.	Herinrichtingen van de stad begonnen.
	The city is dirty.	De stad is vuil.