Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.
Yanni heeft een auto nodig.
Yanni heeft geen auto.
Tom gaat geen nieuwe auto kopen.
Tom heeft zijn auto verkocht.
Tom heeft een auto.
Vlamingen zijn verknocht aan de auto.
de auto
Zij weet niet hoe ze een auto moet besturen.
Ik verkoop een nieuwe auto.
Ik ga een auto stelen.
Ik wil een auto huren.
Ik heb een nieuwe auto nodig.
Ik heb een auto maar ik gebruik hem bijna nooit.
Stap in de auto.
een dure auto