Buildings 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	My house is on the other side of the river.	Mijn huis is aan de andere kant van de rivier.
	the cell	de cel
	cell door	celdeur
	prison sentence	celstraf
	phone booth	telefooncel
	a night in jail	een nacht in de cel
	The building is on fire.	Het gebouw staat in brand.
	Tom’s house is by the sea.	Toms huis is vlak bij de zee.
	Tom’s house was easy to find.	Tom zijn huis was gemakkelijk te vinden.
	Does your house have a basement?	Heeft jouw huis een kelder?
	I found the building.	Ik heb het gebouw gevonden.
	the bank	de bank
	a bank	een bank
	bank card	bankkaart
	the barn	de schuur
	an expensive house	een duur huis
	Do you have a bank?	Heb je een bank?
	bank account	bankrekening
	the castle	het kasteel
	The barn is big.	De schuur is groot.