"brother" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the brother	de broer
	a brother	een broer
	my brother	mijn broer
	There is your brother.	Daar is je broer.
	I have a brother.	Ik heb een broer.
	This is my brother.	Dit is mijn broer.
	This is a good brother.	Dit is een goede broer.
	What’s the name of your brother?	Hoe heet je broer?
	My brother is called Tom.	Mijn broer heet Tom.
	What is your big brother called?	Hoe heet jouw grote broer?
	Do you have news from your brother?	Heb je nieuws van je broer?
	My brother feels fine.	Mijn broer voelt zich goed.
	May I introduce my brother to you.	Mag ik u mijn broer voorstellen.
	My brother is happy to meet you.	Mijn broer is blij je te ontmoeten.
	It’s hard to tell you and your brother apart.	Het is moeilijk u van uw broer te onderscheiden.
	My brother works in a hospital.	Mijn broer werkt in een ziekenhuis.
	twin brother	tweelingbroer
	Her brother is called Peter.	Haar broer heet Peter.
	I have a brother who is called Peter.	Ik heb een broer die Peter heet.
	she has an older brother	ze heeft een oudere broer