de kaak
de oren
de stem
de buik
kaakslag
de benen
buikpijn
de lippen
de halzen
het lijkje
Hij heeft grote oren.
Scheer je je oksels?
Hij heeft puisten.
de benen van het paard
Mijn benen trillen nog.
Doe die stukken stof onder uw oksels.
Ik heb een paar puisten op mijn gezicht.