de kamer
een kamer
zij kon in de kamer zien
Yanni ging terug naar zijn kamer.
de deur
Staat de deur open?
eetkamer
zitkamer
het bad
badkamer
in bad gaan
de badkamer
Waar is de badkamer?
toen ik naar de badkamer ging
Is er een badkamer in de kamer?
voordeur
Hij deed de deur open.
Is er een telefoon in de kamer?
woonkamer
Kunt u mijn kamer schoonmaken.