"are (2nd person singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	are (2nd person singular)	bent
	you are (formal)	u bent
	if you are good	als je goed bent
	you are	jij bent
	What do you want to do while you’re here?	Wat wil je doen zolang je hier bent?
	You are late.	Je bent laat.
	You’re late.	Je bent laat.
	How old are you? (formal)	Hoe oud bent u?
	I think you’re old enough.	Ik denk dat je oud genoeg bent.
	You are gorgeous.	Je bent prachtig.
	You’re the biggest.	Jij bent de grootste.
	Do your parents know where you are?	Weten je ouders waar je bent?
	I’d like to know what you plan to do.	Ik zou willen weten wat je van plan bent.
	Are you lost?	Bent u verdwaald?
	You’re Tom’s friend, right?	Jij bent Toms vriend, toch?
	You’re crazy!	Je bent gek!
	Are you a doctor, by any chance?	Bent u toevallig arts?
	You’re a very rich person.	Je bent een erg rijk persoon.
	After all, you are my friend.	Jij bent immers mijn vriend.
	If you will be hard on yourself, life will be easy on you.	Als je hard voor jezelf bent, zal het leven gemakkelijk voor je zijn.