Adverbs 2 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
Recording	Englishof which	Dutchwaarvan	Status
Recording	EnglishWhere is she?	DutchWaar is ze?	Status
Recording	EnglishWhere is he?	DutchWaar is hij?	Status
Recording	EnglishWhere is it?	DutchWaar is het?	Status
Recording	EnglishWhere are we?	DutchWaar zijn we?	Status
Recording	EnglishWhere is the water?	DutchWaar is het water?	Status
Recording	EnglishHe’s there.	DutchHij is daar.	Status
Recording	Englishto that	Dutchdaaraan	Status
Recording	Englishwell now	Dutchwelnu	Status
Recording	Englishfor the time being	Dutchvooralsnog	Status
Recording	Englishmore than two years	Dutchmeer dan twee jaar	Status
Recording	Englishone more time	Dutchnog eens	Status
Recording	Englishonce upon a time	Dutcher was eens	Status
Recording	Englishto agree	Dutchhet eens zijn	Status
Recording	EnglishHe was once here.	DutchHij was eens hier.	Status
Recording	EnglishI disagree.	DutchIk ben het niet eens.	Status
Recording	EnglishI can’t agree with you.	DutchIk kan het niet met je eens zijn.	Status
Recording	EnglishThat was already there.	DutchDat was al daar.	Status
Recording	EnglishI know where he is.	DutchIk weet waar hij is.	Status
Recording	EnglishWhere are the children?	DutchWaar zijn de kinderen?	Status