Adjectives 4 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	The water’s cold.	Het water is koud.
	fifty-six (56)	zesenvijftig
	fifty-one (51)	eenenvijftig
	fifty-eight (58)	achtenvijftig
	fifty-two (52)	tweeënvijftig
	fifty-three (53)	drieënvijftig
	fifty-four (54)	vierenvijftig
	fifty-five (55)	vijfenvijftig
	we are cold	wij hebben het koud
	My coffee is cold.	Mijn koffie is koud.
	fifty-seven (57)	zevenenvijftig
	fifty-nine (59)	negenenvijftig
	fifty years old	vijftig jaar oud
	one hundred and fifty (150)	honderdvijftig
	fifty thousand (50,000)	vijftigduizend
	two hundred and fifty	tweehonderdvijftig
	I am fifty years old.	Ik ben vijftig jaar oud.
	nineteen fifty-three (1953)	negentienhonderddrieënvijftig
	abroad	buitenland
	Yanni is outside.	Yanni is buiten.