Adjectives 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	is it that	is het dat
	that there is	dat er is
	so that	zodat
	I can do that.	Dat kan ik.
	that she	dat zij
	That’s her!	Dat is zij!
	I want that	ik wil dat
	It’s good.	Het is goed.
	Is he good?	Is hij goed?
	to be good at	goed zijn in
	to be good for	goed zijn voor
	Have you been well?	Gaat het goed met je?
	I know she’s here.	Ik weet dat ze hier is.
	You know it’s not right.	Je weet dat het niet goed is.
	two hundred and eighteen (218)	tweehonderdachttien
	eight hundred and thirteen (813)	achthonderddertien
	I’m eighteen.	Ik ben achttien jaar.
	nine hundred and fifteen (915)	negenhonderdvijftien
	so long	zolang
	how long	hoelang