Understand spoken Dutch

"one (1)" Practice Dutch lesson

Recording English Sort ascending Dutch Status
“What kind are you?” they asked, and the duckling turned in all directions and greeted them the best way he could.

“Wat ben jij er voor één?” vroegen zij, en het eendje wendde zich naar alle kanten en groette zo goed het kon.

Yes, fairs have been allowed to take place again since 1 July.

Ja, kermissen mogen sinds 1 juli weer plaatsvinden.

We only have one thing left to do.

We moeten maar één ding meer doen.

two hundred and one (201 )

tweehonderdeen

twenty-one (21)

eenentwintig

Tom was one of the three who died in the attack.

Tom was één van de drie die stierven in de aanval.

thirty-one (31)

eenendertig

They already have one.

Ze hebben er al een.

There’s only one shop that sells this book.

Er is maar één winkel die dit boek verkoopt.

sixty-one (61)

eenenzestig

single room

eenpersoonskamer

seventy-one (71)

eenenzeventig

one year later

één jaar later

one of them fell down and formed a bright streak of fire.

één daarvan viel naar beneden en vormde een lange, vurige streek.

one mutual friend

één gemeenschappelijke vriend

one hundred and one (101)

honderdeen

one (1)

één

Now he traveled all over the world to find such a one, but all he saw lacked something.

Nu reisde hij de hele wereld rond, om zo één te vinden, maar aan allen, die hij zag, ontbrak wat.

ninety-one (91)

eenennegentig

In my state, Florida, families just have to send a letter of intention to the government and once a year the test results.

In mijn staat, Florida, moeten families alleen een brief van voornemen naar de overheid sturen en één keer per jaar de testuitslagen.