Understand spoken Dutch

"one (1)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Sort descending Status
Everyone needs at least one close friend.

Iedereen heeft minstens één goede vriend nodig.

I found one of my shoes under my bed, but I can’t find the other one.

Ik heb één van mijn schoenen onder mijn bed gevonden, maar de andere kan ik niet vinden.

In an old apron she carried a number of matchboxes, she was holding one of them in her hand.

In een oud schort droeg zij een hele voorraad lucifersdoosjes, en een daarvan. hield zij in de hand.

In my state, Florida, families just have to send a letter of intention to the government and once a year the test results.

In mijn staat, Florida, moeten families alleen een brief van voornemen naar de overheid sturen en één keer per jaar de testuitslagen.

Yes, fairs have been allowed to take place again since 1 July.

Ja, kermissen mogen sinds 1 juli weer plaatsvinden.

As many as one in three Belgian clubs is currently facing financial problems.

Maar liefst één op de drie Belgische verenigingen kampt momenteel met financiële problemen.

Now he traveled all over the world to find such a one, but all he saw lacked something.

Nu reisde hij de hele wereld rond, om zo één te vinden, maar aan allen, die hij zag, ontbrak wat.

Coal plants in the United States are responsible for one third of total greenhouse gas emissions

Steenkoolcentrales zijn in de Verenigde Staten verantwoordelijk voor één derde van de totale uitstoot van broeikasgassen

Tom was one of the three who died in the attack.

Tom was één van de drie die stierven in de aanval.

two hundred and one (201 )

tweehonderdeen

five plus one (5+1)

vijf plus één

We only have one thing left to do.

We moeten maar één ding meer doen.

They already have one.

Ze hebben er al een.

“What kind are you?” they asked, and the duckling turned in all directions and greeted them the best way he could.

“Wat ben jij er voor één?” vroegen zij, en het eendje wendde zich naar alle kanten en groette zo goed het kon.