Ik wil mijn sleutel terug.
Ik lunch meestal thuis.
Ik denk dat je oud genoeg bent.
Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
Ik douch bijna elke dag.
Ik had niet zo boos moeten worden.
Ik had dat niet moeten eten.
Ik had niet moeten bellen.
Ik heb maar een paar fouten gemaakt.
Ik moet mijn boerderij verkopen.
Ik heb geld nodig.
Ik heb ijs nodig.
Ik heb dit jaar veel nieuwe vrienden gemaakt.
Ik hou van rijst.
Ik weet dat je ons niet vertrouwd.
Ik weet Toms geheim.
Ik hoop dat ik je niet wakker heb gemaakt.
Ik heb nog geen ja gezegd.
Ik denk het niet.
Ik zie niks bijzonder.