Mijn spijkerbroek is gescheurd.
Mijn straaljager moest bijgetankt worden.
Mijn benen trillen nog.
Zonder jou was mijn leven helemaal leeg geweest.
Mijn liefde voor haar wordt almaar groter.
Mijn moeder kwam terug van de winkel.
Mijn moeder maakt me af als ze erachter komt.
Mijn moeder staat in de keuken.
Mijn moeder probeerde het paar te verzoenen.
Mijn naam is Maria.
Mijn naam is Petrus.
Mijn nek doet pijn.
Mijn oude schoenen zijn helemaal versleten.
De naam van mijn oudste dochter is Mary.
De naam van mijn oudste zoon is Tom.
Ik heb het bevel om samen met jou te gaan.
Mijn ouders hebben me afgeraden om te snel te rijden.
Mijn ouders willen scheiden.
Bij mij thuis of bij jou?
Mijn stelling is dat we moeten samenwerken.