"you (singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English Sort descending	Dutch	Status
	A beard does not make a philosopher.	Een baard maakt je nog geen filosoof.
	And the mother said, “I wish you went away from here!”	En de moeder zeide: “Ik wou, dat je maar ver hier vandaan waart!”
	and, see, she has a red patch on her leg	en, zie je wel, zij heeft een rood lapje om haar poot
	Are you a carpenter?	Ben je timmerman?
	Are you a student here?	Ben je hier student?
	Are you avoiding me?	Ontwijk je me?
	Are you coming with me?	Ga je met mij mee?
	Are you coming with us?	Ga je met ons mee?
	Are you coming?	Kom je?
	Are you eating lunch?	Ben je aan het lunchen?
	Are you expecting any visitors?	Verwacht je bezoek?
	Are you expecting anybody?	Verwacht je iemand?
	Are you free?	Ben je vrij?
	Are you going to Australia?	Ga je naar Australië?
	Are you going to throw that away?	Ga je dat weggooien?
	Are you home?	Ben je thuis?
	Are you in favor of their policy?	Ben je voor hun beleid?
	Are you on holiday?	Ben je op vakantie?
	Are you ready to order?	Ben je klaar om te bestellen?
	Are you still busy?	Ben je nog bezig?