Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
Tom kijkt geen tv.
Tom draagt geen bril.
Tom dronk een glas witte wijn, net als Mary.
Tom heeft al het sinaasappelsap opgedronken.
Tom dronk meer dan Mary.
Tom dronk water.
Tom drinkt veel bier, net als Mary.
Tom drinkt minstens drie kopjes koffie per dag.
Tom drinkt bier.
Tom eet veel rijst.
Tom eet meer spek dan Mary.
Tom houdt van moppen vertellen.
Tom viel van het balkon.
Tom is zijn paraplu vergeten.
Tom vergat de brief op de post te doen.
Tom vond zijn telefoon.
Tom maakte zich kwaad op de kinderen.
Tom werd gebeten.
Tom heeft een auto.