Tom heeft een mes in zijn hand.
Tom heeft een kwaadaardige tweelingbroer.
Tom is hier langer geweest dan Mary.
Tom heeft minder kleding dan Mary.
Tom heeft niets gemeenschappelijk met ons.
Tom heeft niets te eten.
Tom heeft zijn auto verkocht.
Tom heeft drie kinderen die dokter zijn.
Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.
Tom heeft niet genoeg gegeten.
Tom heeft niet gegeten.
Tom helpt zijn ouders elke dag.
Tom helpt Maria.
Tom is een beetje boos op Mary.
Tom is een ware held.
Tom is een tovenaar.
Tom is bijna zo lang als ik.
Tom is altijd het slachtoffer.
Tom drinkt.
Tom is precies even oud als Mary.