Tom kocht een nieuwe gitaar voor Kerstmis.
Tom kocht dit boek voor ons.
Tom brak zijn nek.
Tom bracht Maria een beetje sap.
Tom kwam heel dronken thuis.
Tom kan me beter doen voelen na een slechte dag.
Tom kan het niet verdragen.
Tom ving een grote vis.
Tom veranderde van gedachte.
Tom heeft bekend.
Tom kon zijn ogen niet geloven.
Tom heeft het niet gedaan.
Tom heeft niets gegeten.
Tom liet me niet winnen.
Tom verdween.
Tom eet geen chocolade.
Tom kent het onderscheid niet tussen moord en doodslag.
Tom woont hier niet in de buurt.
Tom begrijpt Frans niet helemaal.
Tom wil niet dat Mary hem helpt.