Tom helpt Maria.
Tom helpt nooit in de keuken.
Tom helpt zijn ouders elke dag.
Tom houdt van moppen vertellen.
Tom is aan het winkelen in het winkelcentrum.
Tom is altijd het slachtoffer.
Tom is behoorlijk scherpzinnig, nietwaar?
Tom is bijna zo lang als ik.
Tom is de zoon van een priester.
Tom is drie jaar geleden overleden.
Tom is drie maanden na Mary geboren.
Tom is een beetje boos op Mary.
Tom is een tovenaar.
Tom is een ware held.
Tom is gezond, toch?
Tom is hier langer geweest dan Mary.
Tom is lang en dun.
Tom is Maria’s kleinzoon.
Tom is mijn neef.
Tom is moe, want hij werkt veel.