Ze hebben het gevecht verloren.
Ze hoorden het slot opengaan.
Ze hoorden het slot knarsen.
Ze vinden me niet leuk.
Ze hadden ons levend kunnen verslinden.
Ze kunnen geen dijken maken.
Ze kunnen allemaal rijden.
ze kochten zoethout voor een cent
Ze zijn niet zo goed in hun werk.
Ze hebben er al een.
Ze keken allemaal.
De volgende ochtend duurde het lang voor ze eindelijk op pad waren.
De wetten zijn er, maar ze worden niet nageleefd.
Vreemd dat ze de zon aanbidden.
Het benijdde ze volstrekt niet.
Ik luisterde goed naar wat ze zeiden.
Ik weet wat ze gaan doen.
Ik kon ze er maar niet in krijgen; hoe ik ook kwakte, het hielp mij niemendal!
wat leefden ze eenvoudig toen
een paar seconden lang konden ze geen vin verroeren