“Nee ik heb ze nog niet allemaal; het grootste ei ligt daar nog; hoe lang zal het nog wel duren, eer dat uitkomt?”
Zijn ze er nog?
Ze zullen niet ver komen.
Ze zullen me een schatting geven.
Ze zijn niet zo goed in hun werk.
Ze zijn allebei van Australië.
ze zien de televisiequiz
Ze zeggen me dat je verstrooid bent.
Ze wilden me.
Ze weigeren een omweg te nemen omdat het korter is.
Ze waren aan het slapen.
Ze vinden me niet leuk.
Ze stoppen daar allebei.
Ze stelden minder breuken en hoofdletsels vast.
Ze reden samen op de tandem.
Ze passen bij elkaar.
Ze kunnen geen dijken maken.
Ze kunnen allemaal rijden.
ze kochten zoethout voor een cent
Ze knikten instemmend.