Bel hem alsjeblieft op.
Doe alsjeblieft iets.
Ga zitten, alsjeblieft.
Houd je ogen wijd open alsjeblieft.
Kun je me alsjeblieft een stuk brood geven?
Laat Tom alsjeblieft met rust.
Open je boek alsjeblieft.
Vertel me alsjeblieft wat ik moet doen.
Zeep, alsjeblieft.