Ik geef niets om winst.
Ik geloof het niet.
Ik geloof in deze leermethode.
Ik geloof niet in waarzeggerij.
Ik gespte mijn riem vast.
Ik ging naar Australië.
Ik haal het uit elkaar.
Ik haal wat koffie voor je.
Ik haat dit.
Ik haat scheikunde.
Ik haat wiskunde.
Ik had dat niet moeten eten.
Ik had er geen zin in.
Ik had niet moeten bellen.
Ik had niet zo boos moeten worden.
Ik had nooit gedacht u hier te zien.
Ik had Tom moeten aankunnen.
ik heb
Ik heb afleiding nodig.
Ik heb al besteld.