Ik ga even naar het toilet.
Ik ga liever te voet dan in een voertuig vervoerd te worden.
Ik ga met u mee.
Ik ga morgen winkelen.
Ik ga naar Australië om op een boerderij te werken.
Ik ga naar Boston vliegen.
Ik ga naar de vergadering.
Ik ga naar de winkel heen.
Ik ga Tom straks bellen.
Ik ga van school af.
Ik ga vandaag mijn haar wassen.
Ik ga vrijwel iedere dag op Internet.
Ik ga wat tekst knippen en plakken.
Ik ga wel alleen.
Ik gaap want ik ben moe.
Ik gaf om hem.
Ik gebruik geen drugs.
Ik geef de voorkeur aan de zwarte.
Ik geef je het bevel onmiddellijk te vertrekken.
Ik geef niet om mijn toekomst.