Ik voelde me er niet comfortabel.
Ik heb geen tijd gehad.
Ik deed het voor het geld.
Ik heb mezelf gesneden.
Ik kon niemand vinden.
Ik kon ze er maar niet in krijgen; hoe ik ook kwakte, het hielp mij niemendal!
Ik zou wat advies kunnen gebruiken.
Ik zou je nooit kunnen haten.
Ik heb bekend.
Ik poets de keuken.
Ik poets de keuken bijna elke dag.
ik spoel het bord, ik ben, ik word
Ik daag alle verantwoordelijken uit, ...
Ik ving drie vissen
Ik gaf om hem.
Hier geef ik om.
Ik kan je niet verdragen.
Ik spreek geen Nederlands.
Ik kan niet slapen met dit rumoer.
Ik zie het ook niet.