Ik wist dat je het ging verprutsen.
Ik weet alles.
ik weet wel het is hun goeie recht
Ik weet dat ik mijn Nederlands moet verbeteren.
Ik weet dat zij met veel toewijding God dienen.
Ik ken drie van de mensen in de foto.
Ik weet dat Tom een slager is.
Ik weet dat Tom een slechte chauffeur is.
Ik weet wat ze gaan doen.
Ik weet dat je ons niet vertrouwd.
Ik weet dat je weer verdwijnt als het lucifertje uitgaat.
Ik heb het op school geleerd.
Ik liet het water uit de badkuip.
Ik vind dat leuk.
Ik speel graag piano.
Ik vind het leuk om problemen op te lossen.
Ik vind je aardig.
Ik vond het leuk wat je zei.
Ik luisterde goed naar wat ze zeiden.
Ik woon in Amerika.