Hij handelt uit rancune.
Hij is altijd bezig.
Hij komt altijd geld te kort.
Hij is alleen thuis.
Hij is onze buur.
Hij schudt zijn hoofd.
Hij is zo gul.
Hoeveel weegt hij?
Hoe oud is hij?
ik wed dat hij op dit moment zit op te scheppen
Ik voelde me veilig wanneer hij bij me was.
Ik hoop dat hij komt.
Ik begrijp dat hij boos is.
Is hij aanspreekbaar nu?
Is hij Duits?
Gaat hij naar de middelbare school?
Slaat hij jou?
Het was zomer, het koren was rijp, het hooi stond op de groene weiden aan oppers, en de ooievaar liep op zijn lange, rode poten en praatte Egyptisch; want deze taal had hij van zijn moeder geleerd.
Mijn voet is zo dik dat hij niet meer in mijn schoen past.
Niemand weet hoe lang hij zal leven.