jij liep
Je zei dat dat belangrijk was.
Je had eerder moeten opstaan.
Je had je moeten voorstellen.
Dat zou je moeten weten.
Je moet niet spotten met het uiterlijk van gehandicapte mensen.
Je zou het beter van naderbij aanzien.
U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.
Je mag niet te veel eten.
Je had me je moeten laten helpen.
Je zingt prachtig.
Je moet je haar nog kammen.
jij studeert
je zorgt voor de opmaak en presentatie van investeringsvoorstellen aan het senior management
Je hebt het te vroeg uit de oven gehaald.
Jij verrader!
je vertaalt
Je begrijpt dat toch?
jij was
jullie waren