En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
Hij is alleen thuis.
Ik ben terug thuis.
Ik kan dit alleen.
Ik ben tegen negen uur terug.
Ik ben zo terug.
alleen kinderen
alleen jij
Dan maakt het niet uit.
Daar kwam het weer bij.
goed af zijn
We zijn niet alleen.
Welke bus moet ik dan hebben?
Wie gaat er nog meer met ons mee?
ermee
Yanni ging terug naar zijn kamer.