Tom draagt geen bril.
Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
Tom krijgt niet genoeg slaap.
Tom drinkt niet meer.
Tom liet me niet winnen.
Tom heeft niets gegeten.
Tom kon zijn ogen niet geloven.
Tom en Mary hebben een oude boerderij gekocht.
Tom en Mary hebben allebei blauwe ogen.
Deze winkel verkoopt groenten.
Ze hebben al gegeten.
Ze zullen niet ver komen.
Ze waren van mij.
Ze hebben Tom gedeporteerd.
Ze waren al getrouwd.
Er is niet genoeg water.
Er is een probleem.
De zon is op.
De winkels zijn gesloten.
De politie is op zoek naar Tom.