Zullen we samen spelen?
Zijn ze er nog?
Zijn jullie allemaal samen gaan winkelen?
Zeg gewoon ja.
Ze zullen niet ver komen.
Ze waren van mij.
Ze waren al getrouwd.
Ze vindt hem leuk.
Ze kwam teleurgesteld thuis.
Ze kwam teleurgesteld terug.
Ze is gaan winkelen.
Ze heeft hem gebeten.
Ze hebben Tom gedeporteerd.
Ze hebben al gegeten.
Wist je niet dat Tom getrouwd was?
Wil je wat popcorn?
Wil je samen spelen?
Wil je geen sinaasappelsap?
Wij vertrouwen geen vreemdelingen.
Wie is die jongen?