Eet iets.
eetkamer
Ik heb een hond.
Dat is mijn hond.
Hij heeft een hond.
aan het doen
Staat de deur open?
aan het worden
De deur gaat naar de badkamer.
Wat ben je aan het doen?
Ik heb een kat.
te houden
Eet je graag kip?
Graag gedaan.
Ik wil een kat zijn.
Ja, daaraan dacht zij.
Wat heeft Tom gedaan?
Wie heeft dat gedaan?
Ik heb dat niet gedaan.
Iedereen zou dit kunnen.