Mag ik uw telefoon gebruiken?
Tom wil de boerderij verkopen.
Ik weet niet of ze mij leuk vindt of niet.
Hij is van haar afhankelijk.
Ik wil mijn boerderij verkopen.
Ken jij iemand die in dat gebouw werkt?
Wat heeft ze in de winkel gekocht?
Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.
Ik weet zeker dat we zullen winnen.
Ik moet mijn boerderij verkopen.
Ik weet het niet of je van haar houdt of niet.
Tom is een afhankelijk persoon.
Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.
We moeten onze boerderij verkopen.
Ze heeft het geleerd van haar ouders.
Weet je waarom Tom dit gekocht heeft?
Ik denk niet dat je moeder hem leuk vindt.
Niemand heeft me ooit zoiets geleerd.
Ik heb veel nieuwe vrienden gemaakt.
Hij is afhankelijk van zijn vader.