Ik zal wijn brengen.
voordat ze hier kwam
Ik kon niemand vinden.
Tom maakte thee voor Mary.
Yanni moet werk vinden.
We staan onder zijn bevel.
We kunnen Tom niet vinden.
Ik denk dat ik Tom kan vinden.
Het was geheel toevallig.
Tom kocht dit boek voor ons.
Tom eet geen chocolade.
Yanni kocht zijn eigen huis.
Jouw team is beter dan het onze.
Je had me je moeten laten helpen.
dit dorp, ik weet nog hoe het was
Tom zou me dat nooit laten doen.
Tom zal me dat nooit laten doen.
Ik denk dat het waar is wat je zegt.
Hier zullen ze ons nooit vinden.
Wat zijn de maanden van het jaar?