Verbs (all parts) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Can somebody help?	Kan iemand even helpen?
	What day is it tomorrow?	Welke dag is het morgen?
	That is no problem.	Dat is geen probleem.
	That’s no problem.	Dat is geen probleem.
	I asked for my money back.	Ik vroeg mijn geld terug.
	How often do you go swimming?	Hoe vaak ga je zwemmen?
	Tom was able to help us today.	Tom kon ons helpen vandaag.
	Can we sit by the window?	Kunnen we aan het raam zitten?
	This is all that remained for me.	Dit is al wat er bleef voor mij.
	What were you talking about? (you plural)	Waar hadden jullie het over?
	Tom thought it was going to hurt.	Tom dacht dat het pijn zou doen.
	I don’t know if Tom eats meat or not.	Ik weet niet of Tom vlees eet of niet.
	Let’s not talk about money.	Laten we het niet over geld hebben.
	How do I find out what I can really do?	Hoe kom ik erachter wat ik echt kan doen?
	How will I live with this pain?	Hoe zal ik met deze pijn kunnen leven?
	Let’s find out where Tom is.	Laten we erachter komen waar Tom is.
	By chance, I met her in the street.	Ik kwam haar toevallig op straat tegen.
	We have no one to help us.	We hebben niemand om ons te helpen.
	The princess now had to lie there all night.	Daar moest de prinses nu de hele nacht op liggen.
	“What a terribly big duckling that is,” she thought; “None of the others looks like this.”	“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”