Ik weet alles.
Dit is genoeg.
Hij weet alles.
Dat is wel genoeg.
Je bent prachtig.
Het is bijna half drie.
Ik kom vandaag niet.
Ik weet wat ze gaan doen.
Zij zijn prachtig.
Maria is prachtig.
Deze zijn prachtig.
Er is niet genoeg water.
Tom is bijna zo lang als ik.
Vier kinderen is genoeg.
Yanni had geen telefoon.
Wat heb je vandaag gedaan?
Ik denk dat je oud genoeg bent.
Is er een telefoon in de kamer?
Ik weet niet of dit genoeg zal zijn.
te weten