Ik heb rood haar.
Dit is geen hoed.
Doe wat Tom zegt.
Geef me dat niet.
Waar is haar hoed?
Ze kocht een kip.
Is dat een bevel?
Dat is een bevel.
Het werd winter.
Ze woont in dit dorp.
Tom kocht een hond.
Ik zal wijn brengen.
voordat ze hier kwam
Ik kon niemand vinden.
Tom maakte thee voor Mary.
Yanni moet werk vinden.
We staan onder zijn bevel.
We kunnen Tom niet vinden.
Ik denk dat ik Tom kan vinden.
Het was geheel toevallig.