te krijgen
thuis blijven
Ik wil blijven.
Hij is hier ergens.
Ze moet ergens zijn.
Van wie is deze fiets?
Wat je zei, is niet waar.
Tom moet ergens heen.
Ik wil hier blijven.
Tom woont hier ergens.
Waar gaat deze trein heen?
Wie ben ik om dat te zeggen?
Ik denk dat dit mijn fiets is.
Je zei dat dat belangrijk was.
Het was een groot en lelijk beest!
Van mij zelf wil ik niet spreken.
Ik wil niet van mij zelf spreken.
Nu kan ik eendeneieren krijgen.
Ik wil niet alleen blijven met Tom.
Het is niet omdat je het kunt, dat het ook moet.