Ik ging naar Australië.
Hij gaf me het bevel om op te staan.
Ik heb het op school geleerd.
Zij houdt van dieren.
Yanni is veertien geworden.
Ik ben verdwaald in het bos.
Hij is verdwaald in het bos.
Niet iedereen houdt van sneeuw.
Waarom heeft Tom dit gekocht?
een inspanningen doen
Ook Yanni heeft een vrouw en kind.
Ik vraag me af wie er gaat winnen.
Mag ik uw telefoon gebruiken?
Tom wil de boerderij verkopen.
Ik wil mijn boerderij verkopen.
Ken jij iemand die in dat gebouw werkt?
Wat heeft ze in de winkel gekocht?
Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.
Ik moet mijn boerderij verkopen.
Tom is een afhankelijk persoon.