Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - P

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1334) B (609) C (977) D (666) E (430) F (563) G (331) H (806) I (1357) J (101) K (63) L (418) M (578) N (313) O (328) P (717) Q (29) R (429) S (1454) T (5866) U (122) V (114) W (842) Y (298) Z (12)
English Dutch Recording Learn
peel (verb)

pel

Peel the cucumbers.

Pel de komkommers.

Peel the orange.

Pel de sinaasappel.

Peeves the Poltergeist

Foppe de Klopgeest

pen

pen

penalty (football)

strafschop

pencil

potlood

penetrated

doordrong

penetrated (part 1)

door

penetrated (part 2)

drong

penetrating

doordringend

penetrating (long form)

doordringende

penitentiary

penitentiaire

pennon (type of flag)

wimpel

penny

aalmoes

Pentecost

Pinksteren

Pentecost (short form)

Pinkster

Pentecost is a Christian holiday.

Pinksteren is een christelijke feestdag.

Pentecost Sunday

pinksterzondag

people

volk

people

lieden

people

personen

people

mensen

People can’t live without water.

Mensen kunnen niet leven zonder water.

People commemorate deceased loved ones

Mensen herdenken overleden dierbaren

People don't do that.

Dat doet men niet.

people everywhere secretly met

overal mensen in het geheim bijeenkwamen

People lived in villages.

Men leefde in dorpen.

People stood on the crooked tables and shapeless armchairs.

Mensen stonden op de scheve tafeltjes en vormeloze fauteuils.

People who go to bed early and get up early live a long time.

Mensen die vroeg naar bed gaan en vroeg opstaan, leven lang.

people with an underlying condition

mensen met een onderliggende aandoening

pep; energy

fut

pepper

peper

pepper (British); bell pepper (American)

paprika

peppers

pepers

per

per