English-Dutch Dictionary - K

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1341) B (611) C (979) D (671) E (432) F (563) G (332) H (810) I (1367) J (101) K (66) L (420) M (580) N (314) O (328) P (722) Q (29) R (433) S (1464) T (5881) U (122) V (114) W (851) Y (300) Z (13)

English	Dutch Sort descending	Learn
kitchen worktop (British); kitchen counter (US)	aanrecht	Learn
kind (friendly)	aardig	Learn
know-it-all	betweterig	Learn
Keep moving.	Blijf bewegen.	Learn
Keep speaking, because you speak well.	Blijf praten, want je spreekt goed.	Learn
kill	dood	Learn
knitted	gebreid	Learn
knitted (long form)	gebreide	Learn
killed (past participle)	gedood	Learn
known	gekend	Learn
knocked	geklopt	Learn
kicked	geschopt	Learn
kept (singular)	hield	Learn
Keep the window closed.	Hou het raam dicht.	Learn
Keep your decency and bow to the old duck that you see there.	Houdt je fatsoen en maak een buiging voor de oude eend, die je daar ziet.	Learn
Keep your decency and bow to the old duck you see there: that is the most important of all; she is of Spanish descent, which is why she is so fat.	Houdt je fatsoen en maak een buiging voor de oude eend, die je daar ziet: dat is de voornaamste van alle; zij is van Spaanse afkomst, daarom is zij zo dik.	Learn
Keep your decency and bow to the old duck...	Houdt je fatsoen en maak een buiging voor de oude eend...	Learn
kayaking	kajakken	Learn
kalashnikov	kalasjnikov	Learn
Kate (girl’s name)	Kate	Learn
kitten	katje	Learn
know	ken	Learn
knew	kende	Learn
knows	kent	Learn
Kerry (surname)	Kerry
Kerry rejects Syria conditions	Kerry verwerpt voorwaarden Syrië	Learn
kitchen	keuken	Learn
kitchen clock	keukenklok	Learn
kilos	kilo	Learn
kilometer	kilometer	Learn
kilometers	kilometers	Learn
klokken	klokken	Learn
knocking	kloppingen	Learn
km/h	km/uur	Learn
knee	knie	Learn
knees	knieën	Learn