English-Dutch Dictionary - B

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1342) B (611) C (980) D (674) E (432) F (564) G (332) H (810) I (1368) J (101) K (66) L (420) M (580) N (314) O (329) P (722) Q (29) R (433) S (1465) T (5884) U (122) V (114) W (851) Y (301) Z (13)

English	Dutch	Learn
Behind that green car is a red trailer.	Achter die groene auto hangt er een rode aanhangwagen.	Learn
behind the scenes	achter de schermen	Learn
Beijing	Peking	Learn
Being familiar with, amongst others, Java, Oracle, . NET, Scrum and mainframe is a plus point.	Vertrouwd zijn met o.a. Java, Oracle, .NET, Scrum en mainframe is een pluspunt.	Learn
Belgian (long form)	Belgische	Learn
Belgians	Belgen	Learn
Belgium	België	Learn
Belgium is not seeded.	België is geen reekshoofd.	Learn
beliefs	geloofsovertuigingen	Learn
believe	geloof	Learn
believed	geloofde	Learn
believes (3rd person singular)	gelooft	Learn
belligerent	strijdlustige	Learn
bellows	blaasbalg	Learn
belly button; navel	navel	Learn
belly; stomach	buik	Learn
beloved	liefste	Learn
below	onderstaande	Learn
below	beneden	Learn
below	hieronder	Learn
Below you can read all about our more than 300 nature reserves: from heathland to forests, from dunes to gardens, from mudflats and salt marshes to extensive parks.	Hieronder lees je alles over onze meer dan 300 natuurgebieden: van heide tot bossen, van duinen tot tuinen, van slikken en schorren tot uitgestrekte parken.	Learn
belt	riem	Learn
belt buckle	gesp	Learn
Ben (boy’s name)	Ben	Learn
Ben learned to make a fire without matches.	Ben heeft geleerd hoe hij vuur kan maken zonder lucifers.	Learn
bench (diminutive)	bankje	Learn
benchmark	maatstaf	Learn
bend down	neerbogen	Learn
Bend your neck and say: Quack!	Buig je hals nu en zeg: Kwak!	Learn
bendable	buigbaar	Learn
beneficial	voordelig	Learn
beneficiary	begunstigde	Learn
beneficiary account	rekening begunstigde	Learn
benefits	emolumenten	Learn
benefits	baten	Learn
benevolent	goedgezind	Learn