Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - I

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (628) B (966) C (158) D (3413) E (1013) F (161) G (772) H (1875) I (1020) J (234) K (645) L (396) M (616) N (350) O (676) P (466) Q (2) R (331) S (947) T (928) U (160) V (1104) W (881) Y (88) Z (738)
Dutch Recording English Learn

iemand meebrengen

to bring somebody (along)

iemand meenemen

to take somebody (along)

iemand met minder ervaring

someone with less experience

Iemand, help me even.

Someone help me.

iemands

someone’s

Ierland

Ireland

Iers

Irish

Ierse

Irish (long form)

iets

something

iets klopt

something is right

iets onder de knie hebben

to have something mastered

ijs

ice

ijs

ice cream

ijsbeerde

paced

ijskoud

freezing cold

ijver

zeal

ijzer

iron (metal)

ijzeren

iron (adjective)

ik

I

Ik aanbid u.

I adore you.

Ik aanvaard de Verkoopsvoorwaarden.

I accept the Terms of Sale.

Ik balde mijn vuisten van frustratie.

I clenched my fists in frustration.

Ik begreep.

I understood.

Ik begrijp dat hij boos is.

I understand that he’s angry.

Ik begrijp deze nieuwe regels niet.

I don’t understand these new rules.

Ik begrijp een beetje Frans, maar ik kan het niet spreken.

I understand a little French, but I can’t speak it.

Ik begrijp het niet.

I don’t understand.

Ik begrijp je niet.

I don’t understand you.

Ik belde hem.

I called him.

Ik beloof een president te zijn die niet wil verdelen, maar verenigen.

I pledge to be a president who seeks not to divide, but to unify.

Ik beloof je dat je veilig bent.

I promise you that you are safe.

ik ben

I am

Ik ben 25.

I’m 25.

Ik ben achttien jaar.

I’m eighteen.

Ik ben allergisch voor stuifmeel.

I am allergic to pollen.

Ik ben bang dat ik dat niet begrijp.

I’m afraid that I don’t understand that.